Column   9 januari 2025

Fiscale procedures: kleingeld in de rechtszaal

Albert van de Schootbrugge
Senior Belastingadviseur

In de fiscaliteit worden soms procedures gevoerd waar het gaat over miljoenen. Vaak gaat het dan over belangrijke kwesties. Soms zijn er echter ook zaken waarbij het niet gaat om dergelijke bedragen, maar waar het een principiële kwestie is. In deze bijdrage een greep uit enkele recente zaken uit de dagelijkse praktijk, waarbij men het nodig vond om te procederen. Ter lering en vermaak…

1. Parkeerbelasting voor een minuut stilstaan

In deze rechtszaak uit 2024 had belanghebbende zijn auto één minuut stil laten staan op een parkeerplaats om op een briefje de route te bekijken. De parkeercontroleur zag dit, maakte een foto, en legde een naheffingsaanslag parkeerbelasting op van €2. Daarnaast moest belanghebbende € 66,50 aan kosten betalen. In de rechtszaak in hoger beroep besliste het Hof dat dit terecht was, omdat belanghebbende de auto in die minuut niet had verlaten, terwijl kort stilstaan zonder parkeerbelasting te betalen alleen is toegestaan als er sprake is van in- of uitstappen of laden en lossen. Soms loont het blijkbaar om even uit te stappen…

Overigens waren de kosten van € 66,50 in dit geval niet te hoog. Als de gemeente de kosten kan onderbouwen, ook als de nageheven parkeerbelasting zelf maar een paar euro bedraagt, dan zit er niets anders op dan deze te betalen.

2. Parkeren bij kruispunt

Een andere zaak uit 2024 over de parkeerbelasting ging niet over de hoogte van de naheffingsaanslag, maar over de vraag of er wel parkeerbelasting mocht worden nageheven. De belanghebbende parkeerde zijn auto tweemaal langs de stoep van een weg waar alleen betaald parkeren was toegestaan, zonder die belasting te betalen. De parkeercontroleur legde vervolgens (ook hier) naheffingsaanslagen parkeerbelasting op met € 2 aan parkeerbelasting en € 66,50 aan kosten.

In de procedure had de belanghebbende een creatieve stelling ingenomen, namelijk dat de auto geparkeerd stond binnen 5 meter van een kruispunt. Dit is verboden op grond van het reglement verkeersregels en verkeerstekens. Deze wet gaat boven de regels die de gemeente heeft vastgesteld, op grond waarvan er parkeerbelasting werd geheven op die plek. Daardoor had de belanghebbende wel een parkeerboete kunnen krijgen (wegens fout parkeren), maar geen gewone naheffingsaanslag parkeerbelasting, omdat het wettelijk geen parkeerplek mocht zijn. Het Hof was het hiermee eens en oordeelde dat de naheffingsaanslagen vernietigd moesten worden. Een voordeel van € 68,50 voor belanghebbende. Maar wat de totale maatschappelijke kosten waren voor deze procedure in hoger beroep werd er niet bij verteld.

3. Immateriële schade over € 0,80

In het belastingrecht bestaat de mogelijkheid om een schadevergoeding te eisen als een fiscale procedure bij een belastingkwestie langer heeft geduurd dan de redelijke termijn, én hierdoor immateriële schade is ervaren (spanning, stress, onzekerheid etc.). Er kan ook immateriële schade zijn als men geen gelijk krijgt in de procedure zelf. De schadevergoeding bedraagt ongeveer € 500 per halfjaar van overschrijding van de redelijke termijn. Dit brengt bepaalde personen op het idee om te procederen over geringe bedragen, met de hoop om een mooie schadevergoeding te ontvangen als de procedure te lang duurt.

In dit arrest uit 2024 ging het om iemand die procedeerde over een te betalen bedrag aan belastingrente van € 2, dat (naar zijn mening) € 0,80 te hoog was. Hij eiste immateriële schadevergoeding voor de stress en spanning van de procedure. De zaak ging zelfs naar de Hoge Raad. Deze heeft beslist dat belanghebbenden, als hun procedure minder dan een jaar te lang heeft geduurd, en het belang in de procedure zelf minder dan € 1.000 is, geen aanspraak meer kunnen maken op een immateriële schadevergoeding. Er mag dan worden verondersteld dat een lange procedure over een dergelijk laag bedrag niet of nauwelijks tot spanning en frustratie leidt. Wanneer de termijnoverschrijding langer is dan een jaar mag de rechter beslissen of het geringe bedrag een schadevergoeding rechtvaardigt. Als er maar genoeg procedures worden gestart, dan leidt dat vanwege de beperkte capaciteit bij de rechters vanzelf tot een overschrijding van termijnen. Daarom niet meer dan logisch dat er een ondergrens is gesteld aan dergelijke verzoeken tot schadevergoeding.

4. Boze rechtbank over € 10

In deze procedure uit 2023 ging het om een aanslag OZB van € 10,28 die de belanghebbende kreeg opgelegd als gebruiker van een niet-woning. Belanghebbende is in bezwaar gegaan, omdat hij niet de gebruiker was en de onroerende zaak was overgegaan naar iemand anders. Dit bezwaar werd door de fiscus gevolgd, waarbij een proceskostenvergoeding van € 132,50 werd vergoed aan de belanghebbende.

De belanghebbende ging in beroep bij de rechtbank omdat zij vond dat de proceskostenvergoeding dubbel zo hoog moest zijn, nu zij ook tijd kwijt was aan een hoorzitting. De inspecteur was het daarmee eens, hij had een foutje gemaakt bij het vaststellen van de vergoeding. De rechtbank kende deze hogere proceskostenvergoeding dan ook toe. In de uitspraak werd echter wel in nette, maar niet mis te verstane bewoordingen benoemd dat de rechtbank niet kon begrijpen dat de belanghebbende een procedure had aangespannen, terwijl zij met één telefoontje aan de inspecteur het hele misverstand (over €10,28) had kunnen oplossen, zowel voor het bezwaar als voor het beroep.

Wie het kleine niet eert, is het grote niet weerd. Maar wat meer oog voor de overbelasting bij de rechtbank kan soms geen kwaad.